Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat over 2016 niet bij de leverancier nageheven kan worden in verband met verjaring, zodat in zoverre geen sprake is van verschuldigde en aan X in rekening gebrachte BTW.

X is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. Zij verkoopt trapliften en onderdelen daarvan, die worden geproduceerd door een aan haar gelieerde en in Nederland gevestigde leverancier. X verkoopt deze door aan afnemers in Nederland en daarbuiten. In de periode 2016-2020 zijn door de leverancier steeds facturen met het BTW-nultarief aan X uitgereikt. In 2020 constateert X dat dit ten onrechte is gebeurd. Eind 2021 dient X een suppletie in over 2016 en eind 2022 zijn naheffingsaanslagen aan de leverancier opgelegd over tijdvakken in 2017 tot en met 2020. Er vindt geen naheffing plaats over 2016, omdat deze termijn inmiddels is verjaard. In januari 2023 reikt de leverancier een factuur aan X uit, met het verzoek om € 2.352.280 BTW aan haar te betalen. Na het betalen van deze factuur verzoekt X om een teruggaaf voor het volledige bedrag. In geschil is of het verzoek terecht ambtshalve voor slechts € 773.982 is gehonoreerd, zijnde de BTW die betrekking heeft op de periode 2017 tot en met 2020.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat over 2016 niet bij de leverancier nageheven kan worden in verband met verjaring, zodat in zoverre geen sprake is van verschuldigde en aan X in rekening gebrachte BTW. De teruggaaf over 2016 is dus terecht geweigerd. X stelt vergeefs dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. Er is namelijk geen toezegging jegens X gedaan, waaruit volgt dat aan haar een teruggaaf over 2016 zou worden verleend. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetingang:

Wet op de omzetbelasting 1968 artikel 15

Wet op de omzetbelasting 1968 artikel 2

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Omzetbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 4 december

Informatiesoort: VN Vandaag

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen