
Belanghebbende, X BV, oefent een kraamzorgpraktijk uit. Op advies van haar adviseur stelt zij in 2016 personeel ter beschikking aan Q BV. Uit een boekenonderzoek blijkt dat X BV geen BTW in rekening brengt met betrekking tot het uitlenen van haar personeel. De adviseur verklaart daarover dat hij in veronderstelling verkeerde dat een BTW-vrijstelling geldt. De inspecteur legt een BTW-naheffingsaanslag op aan X BV. Tevens wordt een boete opgelegd wegens grove schuld.
Hof Den Haag oordeelt dat de BTW-vrijstelling voor medische diensten niet geldt voor het ter beschikking stellen van personeel. De vrijstelling geldt ook niet als dat personeel ter beschikking wordt gesteld om medische diensten te verrichten. Ook geldt de vrijstelling niet op grond van het besluit van 14 maart 2007, nr. CPP 2007/347M (V-N 2007/17.26), omdat niet aan de voorwaarden uit dat besluit is voldaan. Het beroep van X BV op het bestaan van een fiscale eenheid tussen haar en Q BV wordt verworpen. Het hof overweegt daarbij onder andere dat X BV niet aannemelijk maakt dat sprake is van een financiële en organisatorische verwevenheid. De boete wordt nog wel vernietigd. Daarbij is van belang dat de inspecteur de vergrijpboete zeer summier heeft gemotiveerd en dat hij eraan voorbij gaat dat X BV zich heeft laten bijstaan door een adviseur. De inspecteur heeft niet gesteld laat staan bewezen dat X BV niet mocht uitgaan van de deskundigheid van haar adviseur.
Wetingang:
Wet op de omzetbelasting 1968 artikel 11
Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 67F
Instantie: Hof Den Haag
Rubriek: Omzetbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 26 september
Informatiesoort: VN Vandaag
Focus: Focus