Stichting X is een beroepspensioenfonds. X is van mening dat zij is aan te merken als een ‘ter collectieve belegging bijeengebracht vermogen’ in de zin van art. 11 lid 1 onderdeel i sub 3 Wet OB 1968. In verband met de procedure die hierover liep bij het Hof van Justitie EU heeft Hof Den Haag de zaak van X aangehouden. Het Hof van Justitie EU heeft de prejudiciële vragen in zijn arrest van 5 september 2024 (C-639/22, V-N 2024/39.15) beantwoord.
Hof Den Haag oordeelt dat X niet is aan te merken als een ter collectieve belegging bijeengebracht vermogen in de zin van art. 11 lid 1 onderdeel i sub 3 Wet OB 1968. X maakt namelijk niet aannemelijk dat de deelnemer een risico loopt dat vergelijkbaar is met het risico van een deelnemer in een ter collectieve belegging bijeengebracht vermogen. Het hof merkt hierbij onder andere op dat X ten onrechte steeds de nadruk legt op het belang van beleggingsresultaten en niet op het beleggingsrisico. Uit het arrest van het Hof van Justitie EU volgt dat het erom gaat dat de deelnemer een risico loopt dat vergelijkbaar is met het risico van een deelnemer in een ter collectieve belegging bijeengebracht vermogen. Ook verwerpt het hof de stelling van X dat zij vergelijkbaar is met een Defined Contribution-pensioenfonds (DC-fonds). De deelnemers van X delen namelijk niet direct en volledig in de positieve en de negatieve uitschieters. Het gelijk is aan de inspecteur.
Lees ook het thema Diverse btw-vrijstellingen onder de loep.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 11