De Commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven is van mening dat de wetgever expliciet onderscheid heeft gemaakt in de fiscale behandeling door de schenking ter voldoening aan een natuurlijke verbintenis tijdens leven vrij te stellen en geen vrijstelling te verlenen voor een verkrijging krachtens erfrecht van een dergelijke verbintenis.

Dit betekent dat de wetgever de gevolgen heeft ingezien. De commissie is daarom van oordeel dat het betoog van de staatssecretaris kan worden gevolgd wat betreft het niet-toepassen van de hardheidsclausule.

Mevrouw T heeft jarenlang voor de heer B gezorgd. Na het overlijden van B verkrijgt T een legaat ter grootte van € 50.000. Hierover moet zij erfbelasting betalen. T procedeert tot aan de Hoge Raad over de vraag of het legaat als schenking moet worden beschouwd en dat de verkrijging is vrijgesteld. De Hoge Raad oordeelt dat de wetgever terecht onderscheid maakt door een dergelijke schenking vrij te stellen en een verkrijging krachtens erfrecht niet (V-N 2024/2.8). Verzoeker beroept zich vervolgens met een beroep op het gelijkheidsbeginsel op de hardheidsclausule. In een vergelijkbare zaak oordeelde Hof Arnhem dat wel een (gedeeltelijke) vrijstelling gold (V-N 1993/668.23). De Commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven laat zich echter niet uit over gerechtelijke uitspraken. Wel heeft de commissie het signaal van verzoeker goed ontvangen dat zij meent dat de wet gewijzigd zou moeten worden als het gaat om fiscale regelingen rondom beloningen betreffende mantelzorg.

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 63

Successiewet 1956 33

[Nieuwsbron]

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Regelgevende instantie: Staten-Generaal

Editie: 30 juli

Informatiesoort: VN Vandaag

58

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen