X voert in zijn IB-aangiften over 2015 en 2016 steeds € 1000 als gift op aan een ANBI-vereniging. X dient in 2020 een herziene aangifte in over 2015, waarbij de gift is verhoogd tot een periodieke gift van € 6000. In geschil is de weigering van de inspecteur om een ambtshalve vermindering voor dat jaar te verlenen. In 2022 is de ANBI-status van de vereniging met terugwerkende kracht ingetrokken, onder meer omdat er geen goede administratie was en X tot 9 september 2022 de enige bestuurder was. Eerder is door Hof Den Haag vastgesteld dat de hoorplicht was geschonden, waarna de zaak was teruggewezen naar de inspecteur. X stelt thans dat de hoorplicht is geschonden door schofferend gedrag van de inspecteur tijdens het hoorgesprek. In hoger beroep is in geschil of de hoorplicht is geschonden en of de inspecteur de hogere aftrek van de giften terecht heeft geweigerd.

Hof Den Haag oordeelt dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat X het hoorgesprek zelf voortijdig heeft beëindigd. X maakt niet aannemelijk dat hij in 2015 de periodieke gift van € 6000 in contanten heeft voldaan. De onderhandse akte van schenking voldoet namelijk niet aan de wettelijke eisen door het ontbreken van een uniek transactienummer, een BSN en een looptijd c.q. er is niet aangegeven dat de gift eindigt bij een onzekere gebeurtenis. De gift kwalificeert ook niet als een 'andere gift'. Uit het financiële overzicht van de vereniging volgt weliswaar dat 'donaties en inkomsten' van in totaal € 6500 zijn ontvangen, maar niet van wie deze zijn ontvangen. X stelt vergeefs dat hij als vertegenwoordiger van een politieke partij geen namen van donateurs bekend hoeft te maken.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:113

Algemene wet bestuursrecht 7:2

Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 41

Wet inkomstenbelasting 2001 6.38

Wet inkomstenbelasting 2001 6.35

Wet inkomstenbelasting 2001 6.33

Wet inkomstenbelasting 2001 6.32