X dient in november 2019 een BPM-aangifte in voor een dieselauto uit juni 2019 en baseert het te betalen bedrag op een taxatierapport waarin de handelsinkoopwaarde onbeschadigd op € 40.520 en beschadigd op € 8600 wordt gesteld. De inspecteur stelt na controle dat de verschuldigde BPM hoger is en legt in september 2020 een naheffingsaanslag op, mede omdat X volgens de inspecteur in totaal een veel hoger bedrag voor de auto heeft betaald. Het duurt uiteindelijk tot juli 2023 voordat de inspecteur, na een schouw door Domeinen Roerende zaken, een hoorzitting en een ingebrekestelling door X in juni 2023, uitspraak op bezwaar doet. X voert in beroep aan dat hij recht heeft op een dwangsom, dat de CO₂-uitstoot te hoog is vastgesteld en dat zijn taxatierapport de juiste waardevermindering weergeeft. Verder beroept X zich op het vertrouwensbeginsel omdat de inspecteur in bezwaar en beroep verschillende rekenmethoden hanteert. De inspecteur stelt onder meer dat de CO₂-uitstoot objectief volgens Europese regels is vastgesteld. In geschil is of X recht heeft op een lagere BPM wegens schadeafschrijving.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat de handelsinkoopwaarde van de auto lager is door schade. X maakt zijn standpunt niet aannemelijk omdat het taxatierapport niet overeenstemt met de betaalde bedragen en onvoldoende betrouwbaar is. Daarom moet de afschrijving worden bepaald aan de hand van de daarvoor gebruikelijke afschrijvingstabel en verwerpt de rechtbank beroep op het vertrouwensbeginsel, nu geen toezegging of gedraging van de inspecteur daartoe aanleiding geeft. X' beroep is ongegrond.
Wetingang:
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 artikel 10
Uitvoeringsregeling belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 artikel 8
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie artikel 110
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Belastingheffing van motorrijtuigen
Editie: 19 september
Informatiesoort: VN Vandaag