X BV fokt, traint en handelt in springpaarden. In augustus 2017 komt X BV overeen met E LLC uit de VS dat E een borg van € 750.000 betaalt voor het op proef meenemen van vijf paarden, waarbij E de kosten voor training en onderhoud draagt. De koopoptie wordt contractueel vastgelegd; X BV behoudt de vrijheid de paarden aan derden te verkopen. Paard IV wordt in oktober 2017 door E gekocht en naar de VS geëxporteerd, Paard V gaat terug naar X BV. De overige paarden worden later, deels aan derden, verkocht. In de boekhouding boekt X BV de borg als omzet buiten de EU. De inspecteur corrigeert de aangiften OB over 2017 en legt een naheffingsaanslag en boete op, stellend dat sprake is van leveringen van de vijf paarden aan E in augustus 2017 tegen het normale tarief. X BV betwist levering en stelt dat slechts een op proef nemen tegen borg heeft plaatsgevonden. In geschil is of de proefplaatsing van vijf springpaarden bij E kwalificeert als levering in de zin van artikel 3 Wet OB 1968.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat geen overdracht heeft plaatsgevonden van de macht om als eigenaar over de paarden te beschikken. De overeenkomst en verklaringen wijzen op een borgsom voor een proefperiode, waarbij slechts Paard IV daadwerkelijk is verkocht en Paard V is teruggekeerd. De FEI-registratie vormt geen bewijs van eigendomsoverdracht. Het beroep is gegrond; de naheffingsaanslag wordt beperkt tot het onbetwiste bedrag inzake Paard VI. De boete wordt grotendeels vernietigd en verder gematigd wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rentebeschikking volgt de vermindering van de aanslag.
Wetingang:
Wet op de omzetbelasting 1968 artikel 3
Wet op de omzetbelasting 1968 artikel 5
Instantie: Rechtbank Den Haag
Rubriek: Omzetbelasting
Editie: 26 november
Informatiesoort: VN Vandaag