X is ondernemer voor de omzetbelasting en dient in 2020 en 2021 aangiften omzetbelasting in. Voor 2020 en de eerste helft van 2021 dient X aangiften omzetbelasting in naar een verschuldigd bedrag van nihil, voor het derde en vierde kwartaal 2021 doet hij intracommunautaire leveringen aan BVBA in België, waarop hij het nultarief toepast. Volgens X koopt hij installaties voor rozenkwekerijen in en verkoopt deze door aan Y, die hij ziet als eigenaar van BVBA. Uit Belgisch onderzoek blijkt dat BVBA geen transacties met X heeft en dat Y geen mandaat had. Y was geen werknemer van BVBA. In oktober 2021 geeft BVBA aan te moeten stoppen vanwege het ontbreken van baten. In die periode is de onderneming ter overname aangeboden aan Y. De overname is niet doorgegaan. X zegt over vervoersdocumenten te beschikken, maar levert ze niet aan. Alle verkoopfacturen staan op naam van Y, niet op naam van BVBA. In geschil is of X recht heeft op toepassing van het nultarief voor de opgegeven intracommunautaire leveringen aan BVBA.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X onvoldoende bewijs levert voor de toepassing van het nultarief. De wet en jurisprudentie vereisen dat X met boeken en bescheiden aantoont dat goederen naar een andere lidstaat zijn vervoerd en daar belast zijn verworven. X geeft wel aan over vervoersdocumenten te beschikken, maar verstrekt deze niet. Uit Belgisch onderzoek volgt bovendien dat BVBA de leveringen ontkent en geen belasting over intracommunautaire verwervingen afdraagt. Een beroep op mogelijke fraude ontslaat X niet van zijn bewijslast. De inspecteur heft terecht omzetbelasting na tegen het algemene tarief van 21% over de leveringen. De beroepen zijn ongegrond.
Wetingang:
Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 artikel 12
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Omzetbelasting
Editie: 23 september
Informatiesoort: VN Vandaag