X stelt IB-ondernemer te zijn en koopt samen met zijn echtgenote een pand in Brazilië. Met zijn eenmanszaak ontwikkelt hij als docent Master of Business Administration (MBA)-mastermodulen (Nederlandse activiteiten) en groepsreizen ter oriëntatie op West-Europa voor Braziliaanse partijen (Braziliaanse activiteiten). In 2019 ontstaat bij de inspecteur twijfel of de onderneming wel een bron van inkomen is. Na een boekenonderzoek volgen correcties voor de jaren 2017 tot en met 2020.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat er niet voldoende samenhang is tussen de Nederlandse en de Braziliaanse activiteiten, zodat voor elke activiteit afzonderlijk wordt getoetst of het een bron van inkomen is. De Braziliaanse activiteiten zijn structureel verlieslatend, omdat alleen in 2000, 2006 en 2010 zeer beperkte omzetten zijn gerealiseerd. Pas medio 2020 is X gestart met het onderzoeken van de mogelijkheid om zich opnieuw toe te leggen op het ontwikkelen, verzorgen en beoordelen van MBA-mastermodulen. In 2019 is slechts € 80 omzet behaald. Voor de Nederlandse activiteiten ontbreekt in 2019 en 2020 dus ook een objectieve voordeelsverwachting. X zou in 2017 en 2018 nog wel wat kosten kunnen aftrekken. De inspecteur beroept zich echter met succes op interne compensatie, omdat de aanslagen na vermindering al lager zijn vastgesteld. Het beroep van X is enkel gegrond met betrekking tot 2019. Er is namelijk ten onrechte € 16 als belastbare winst in de heffing betrokken. X krijgt daarom een proceskostenvergoeding van € 1554. Wegens het overschrijden van de redelijke termijn krijgt hij ook een immateriële schadevergoeding van € 2500.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Rubriek: Inkomstenbelasting
Editie: 28 augustus
Informatiesoort: VN Vandaag