X BV doet BPM-aangiften voor vier gebruikte exclusieve personenauto's zonder schade. Na bezwaar tegen de voldoening volgt voor twee auto's een teruggaaf wegens extra leeftijdskorting zonder dat een bezwaarkostenvergoeding wordt toegekend. Rechtbank Den Haag verklaart de beroepen van X BV ongegrond. De inspecteur wordt wel veroordeeld tot het vergoeden van één immateriële schadevergoeding van € 500, één proceskostenvergoeding van € 328,15 en een griffierechtvergoeding van in totaal € 730. X BV gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag oordeelt dat de nationale rechters bevoegd zijn om het EU-recht uit te leggen. De rechtbank en het hof zijn, als instanties tegen wiens uitspraken hoger beroep bij het hof en cassatie bij de Hoge Raad kunnen worden ingesteld, niet verplicht om prejudiciële vragen te stellen. Het vooraf heffen van griffierecht is niet in strijd met het EU-recht (zie Hof Den Haag 10 januari 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:410). In eerste aanleg is geen te lage proceskostenvergoeding toegekend. Zo is pas in de bezwaarfase namelijk aanspraak gemaakt op de extra leeftijdskorting. De immateriële schadevergoeding is door de rechtbank ook juist vastgesteld. Het bezwaarschrift is namelijk ingediend vóór 1 januari 2024, de overschrijding van de redelijke termijn is drie maanden en het financiële belang is meer dan € 1000 (zie laatstelijk HR 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853, V-N 2024/29.19). Vanwege de samenhang is terecht slechts één vergoeding toegekend. Dat de zaken in de bezwaarfase niet gezamenlijk zijn behandeld en beslist doet aan dit oordeel niet af, nu voor het antwoord op de vraag of de redelijke termijn is overschreden, de bezwaarfase en de beroepsfase tezamen als één fase hebben te gelden. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet bestuursrecht 7:15
Instantie: Hof Den Haag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 10 juli
Informatiesoort: VN Vandaag