X ontvangt in 2007 een schenking van haar vader en doet aangifte schenkbelasting met beroep op de eenmalig verhoogde vrijstelling volgens de toen geldende Successiewet. In 2019 ontvangt X opnieuw een schenking van haar vader, waarvoor zij aangifte doet en een beroep doet op de eigenwoningvrijstelling. De inspecteur past het overgangsrecht toe en verleent slechts gedeeltelijk de eigenwoningvrijstelling, waardoor de aanslag schenkbelasting nihil bedraagt. In 2020 ontvangt X een derde schenking van haar vader, wederom ten behoeve van de eigen woning, en doet aangifte met beroep op de eigenwoningvrijstelling. De inspecteur past de jaarlijkse vrijstelling en het resterende deel van de eigenwoningvrijstelling toe, waardoor een deel van de schenking belast blijft. X stelt dat zij ongelijk wordt behandeld ten opzichte van iemand die pas in 2019 voor het eerst gebruik maakt van de verhoogde vrijstelling en beroept zich op het gelijkheidsbeginsel. In geschil is of X recht heeft op toepassing van een hogere eigenwoningvrijstelling voor de schenking in 2020, ondanks eerder gebruik van de verhoogde vrijstelling in 2007.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X geen recht heeft op een hogere eigenwoningvrijstelling. Het overgangsrecht van art. 82a SW 1956 sluit de volledige toepassing van de eigenwoningvrijstelling uit na eerder gebruik van de verhoogde vrijstelling. De rechtbank wijst het beroep op het gelijkheidsbeginsel af, omdat toetsing van formele wetgeving aan de Grondwet niet is toegestaan en de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft bij het vaststellen van overgangsrecht. De rechtbank acht de gemaakte keuze van de wetgever niet van redelijke grond ontbloot en verwerpt het beroep. Het beroep is ongegrond en de aanslag blijft in stand.
Wetsartikelen:
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Editie: 28 juli
Informatiesoort: VN Vandaag