Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X geen recht heeft op een surplus aan ingehouden loonheffing bij zijn pensioenuitkering. De inspecteur houdt de renseignementen van SVB en PFZW aan. De aanslag IB/PVV 2020 wordt niet verlaagd.

X ontvangt in 2020 een AOW-uitkering van € 10.986 van de SVB en een pensioenuitkering van € 25.008 van PFZW. SVB heeft geen loonheffing ingehouden, terwijl PFZW € 4855 aan loonheffing heeft ingehouden en een bijdrage Zvw van € 1363. X geeft in zijn aangifte IB/PVV 2020 aan dat PFZW een surplus van € 1376 aan loonheffing had moeten inhouden, bovenop de € 4855. X meent dat hij van PFZW een hogere pensioenuitkering had moeten ontvangen, PFZW had daarom ook een hoger bedrag aan loonheffing bij hem moeten inhouden. De inspecteur stelt de ingehouden loonheffing van PFZW op € 4855 en die van SVB op nihil. X maakt bezwaar, maar de inspecteur verklaart het bezwaar ongegrond. X stelt beroep in.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag de ingehouden loonheffing niet tot een te laag bedrag in aanmerking heeft genomen. De rechtbank stelt vast dat de bedragen aan ingehouden loonheffing aansluiten bij de van SVB en PFZW ontvangen informatie. X' stelling dat PFZW een surplus aan loonheffing had moeten inhouden, is eerder in gerechtelijke procedures over de jaren 2010, 2016, 2018 en 2019 verworpen. De rechtbank ziet geen aanleiding om voor het jaar 2020 anders te oordelen. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn niet geschonden. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 9.2

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting

Editie: 30 juni

Informatiesoort: VN Vandaag

177

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen