X is gehuwd en het gezamenlijke belaste box 3-vermogen van € 443.912 wordt voor € 365.000 aan haar toegerekend. De aanslag is conform de aangifte vastgesteld op een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.493. X stelt dat haar werkelijke rendement slechts € 6922 is. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant biedt het toepassen van de Wet rechtsherstel box 3 geen soelaas, omdat het voordeel uit sparen en beleggen met toepassing daarvan zou worden vastgesteld op € 16.206. Het door X berekende werkelijke rendement is ook onjuist. Voor het rendement van de familiebanklening is ten onrechte niet uitgegaan van de overeengekomen rente van 7%. De aanslag is voorts geen individuele buitensporige last. X heeft zelf weliswaar geen inkomen uit werk en woning, maar haar echtgenoot wel en dat is voldoende om de box 3-heffing te betalen. X gaat in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat het inkomen uit sparen en beleggen van X niet naar een te hoog bedrag is vastgesteld. Zowel het werkelijke rendement in box 3, rekening houdend met het ongerealiseerde beleggingsresultaat van € 19.053, als het rendement berekend op basis van de Wet rechtsherstel box 3, is hoger dan het forfaitair rendement berekend op basis van de wet (zie ook HR 6 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:705, V-N 2024/28.4 en HR 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1788, V-N 2025/2.4). Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.2
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Rubriek: Inkomstenbelasting
Editie: 2 juli
Informatiesoort: VN Vandaag