X komt in beroep tegen de kosten van een dwangbevel voor een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Na intrekking van de kosten in beroep door de heffingsambtenaar verzoekt X om een schadevergoeding wegens emotionele schade.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant wijst het verzoek van X om een schadevergoeding wegens emotionele schade door een onterecht invorderingstraject af. De procedure draait om de kosten van een dwangbevel voor een achteraf onterecht opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar heeft per abuis een andere aanslag vernietigd, waardoor het invorderingstraject ten onrechte is voortgezet. Pas na tussenkomst van de rechtbank werd erkend dat er fouten zijn gemaakt en werd alsnog de juiste aanslag vernietigd. X claimt immateriële schadevergoeding vanwege de stress en reputatieschade die hij zegt te hebben geleden door het dwangbevel en de aankondiging van loonbeslag. De rechtbank erkent dat de gang van zaken frustrerend is geweest, maar stelt vast dat X onvoldoende concreet heeft aangetoond dat sprake is van geestelijk letsel of aantasting van zijn eer of goede naam in de zin van art. 6:106 BW. Het beroep van X is wel gegrond omdat de gemeente pas in beroep de invorderingskosten heeft ingetrokken. X krijgt een proceskostenvergoeding van € 167,45 voor reiskosten en verletkosten in verband met de zitting. Andere opgevoerde kosten, zoals tijd voor het opstellen van stukken of telefoongesprekken, komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:88
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Burgerlijk Wetboek Boek 6 6:106
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 26 mei
Informatiesoort: VN Vandaag