De vader van X is in 1995 overleden. Bij testament had hij zijn echtgenote, de moeder van X, tot zijn enig erfgenaam benoemd. Tot de nalatenschap behoorde de echtelijke woning. X en zijn broer hebben destijds een beroep gedaan op hun legitieme portie, maar de nalatenschap is nooit verdeeld. De moeder overlijdt in 2019. In geschil is de aanslag erfbelasting. Volgens X had zijn moeder aan hem en zijn broer een totale schuld van € 294.615. Daarnaast doet X een beroep op de partnervrijstelling. X woonde na het overlijden van zijn vader namelijk samen met zijn moeder in de woning en verleende mantelzorg. Bij uitspraak op bezwaar stelt de inspecteur dat X een overbedelingsvordering van € 73.446 op zijn moeder had, ondanks dat X naar oud civiel recht slechts een goederenrechtelijke aanspraak op de woning had. Volgens Rechtbank Den Haag is de aanslag niet te hoog. In hoger beroep komt de inspecteur terug op zijn standpunt dat X een overbedelingsvordering had. Volgens Hof Den Haag is de standpuntwijziging van de inspecteur niet in strijd met de goede procesorde. Ondanks dat de aanslag bij uitspraak op bezwaar te laag is vastgesteld, wordt de aanslag namelijk niet verhoogd. X is dus niet benadeeld door de standpuntwijziging. De waarde van de woning is verminderd met het aandeel van X en zijn broer in de woning. Bloedverwanten in de rechte lijn kunnen geen partners van elkaar zijn. X doet dus vergeefs een beroep op de partnervrijstelling, ondanks dat hij als mantelzorger alles voor zijn moeder heeft betaald en voor haar heeft gezorgd. X gaat in cassatie.
A-G Koopman is van mening dat X niet is benadeeld door de standpuntwijziging van de inspecteur. X heeft namelijk ruimschoots de tijd gekregen om erop te reageren. De partnervrijstelling is uitsluitend bedoeld voor personen die een wederzijdse zorgplicht hebben die is gerelateerd aan een samenlevingsverband dat geen verband houdt met hun bloedverwantschap in de rechte lijn. Samenwonende bloedverwanten zijn dus niet vergelijkbaar met samenwonende niet-bloedverwanten. Bovendien staat het de wetgever vrij om bloedverwanten van de partnervrijstelling uit te sluiten. De keuze die in de wet is neergelegd, is niet ‘manifestly without reasonable foundation’ en doorstaat daarom de toetsing aan het verdragsrechtelijke discriminatieverbod. De A-G adviseert om het cassatieberoep van X ongegrond te verklaren.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14
Burgerlijk Wetboek Boek 4 1167
Rubriek: Schenk- en erfbelasting, Erfrecht, Huwelijksvermogensrecht, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 29 juli
Informatiesoort: VN Vandaag
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)