X, een buitenlandse beleggingsinstelling uit Duitsland, verzoekt om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2018 en 2019. X stelt dat zij vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (fbi) en daarom recht heeft op teruggaaf. De inspecteur wijst de verzoeken af, omdat X niet inhoudingsplichtig is voor de dividendbelasting in Nederland. X maakt bezwaar tegen deze afwijzing, maar de inspecteur verklaart de bezwaren ongegrond. In geschil is of X recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting en of er sprake is van verboden staatssteun.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X geen recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting. De rechtbank volgt de beslissing van de Hoge Raad (V-N 2021/17.10) dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door het feit dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. De rechtbank ziet geen aanleiding om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie te stellen. Verder oordeelt de rechtbank dat het fbi-regime niet als selectieve maatregel kan worden aangemerkt en dat de uitvoering van rechtspraak niet als staatssteun kan worden beschouwd. De beroepen van X zijn ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de dividendbelasting 1965 11a
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Dividendbelasting
Editie: 19 juni
Informatiesoort: VN Vandaag