Stichting X is opgericht om vermogensbestanddelen te beheren voor rekening en risico van derden. In 2017 verstrekt zij een rentedragende hypothecaire lening en verricht verder geen belaste prestaties. Een derdenonderzoek in 2017 leidt ertoe dat de inspecteur haar per oprichtingsdatum aanmerkt als ondernemer voor de omzetbelasting en uitnodigt tot het doen van aangiften. Over 2017 tot en met 2019 vraagt stichting X € 2277 aan voorbelasting terug zonder omzet aan te geven. In mei 2021 kondigt de inspecteur een naheffingsaanslag, belastingrente en verzuimboete aan. Stichting X gaat in bezwaar en beroep. Rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaart het beroep ongegrond. In hoger beroep stelt stichting X dat door de handelwijze van de inspecteur het vertrouwen is gewekt dat zij recht had op aftrek. De inspecteur verzoekt bevestiging van de eerdere uitspraak. In geschil is onder andere of de handelwijze van de inspecteur het vertrouwensbeginsel schendt.
Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat stichting X aan de wijze waarop het boekenonderzoek is afgehandeld, de daarna verstuurde brief ‘Vaststelling belastingplicht’ en het uitreiken van (kwartaal)aangiften OB op geen enkele wijze het in rechte te beschermen vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat recht bestond op aftrek van voorbelasting op de door haar gemaakte kosten. Aftrek kan alleen bij belaste prestaties; stichting X weet of behoort te weten dat zij uitsluitend vrijgestelde prestaties verricht. Uit uitnodigingen tot het doen van aangiften kan geen gerechtvaardigd vertrouwen worden afgeleid. X' hoger beroep is ongegrond.
Wetingang:
Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 20
Wet op de omzetbelasting 1968 artikel 15
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Rubriek: Omzetbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 28 november
Informatiesoort: VN Vandaag