X ontvangt drie naheffingsaanslagen parkeerbelasting voor het parkeren zonder betaling op verschillende locaties in Breda op 3, 4 en 18 augustus 2024. Bij elk constateren parkeercontroleurs het ontbreken van een geldig parkeerbiljet en volgt een aanslag van € 63,95. X maakt bezwaar en stelt dat de gemeente kosten rekent die niet samenhangen met het opleggen van de aanslag, zoals invorderingskosten, onderzoekskosten en kosten van bezwaarafhandeling. X voert aan dat de gemeente bij de berekening uitgaat van onduidelijke kostenelementen en geen transparante specificatie geeft conform het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen. De heffingsambtenaar verwijst naar de tarieven- en kostentabel van de Verordening parkeerbelastingen 2024 waarin de kosten worden gespecificeerd. X stelt beroep in na afwijzing van zijn bezwaren. In geschil is of de gemeente de kostenraming voor naheffingsaanslagen parkeerbelasting deugdelijk en controleerbaar onderbouwt.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de heffingsambtenaar de kostenraming niet aannemelijk maakt. De tarieven- en kostentabel specificeert slechts overheadkosten en maakt onduidelijk welke overige kostenelementen zijn opgenomen. Het is daardoor niet controleerbaar of deze kosten samenhangen met het opleggen van de naheffingsaanslag. Ook is niet te verifiëren of de overheadkosten voldoen aan de maximale ratio van 50% van de personeelskosten. De rechtbank verklaart de beroepsgronden deels gegrond, vernietigt de uitspraken op bezwaar en vermindert de aanslagen tot enkel het bedrag van de parkeerbelasting. Het beroep over het motiveringsbeginsel verwerpt de rechtbank, omdat X niet concreet aangeeft welke bezwaren onbehandeld zijn gebleven.
Wetingang:
Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen artikel 2
Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen artikel 3
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Editie: 22 oktober
Informatiesoort: VN Vandaag