X krijgt in 2023 een naheffingsaanslag parkeerbelasting met € 51,09 aan kosten. De gemeente baseert dit bedrag op een raming waarin personeelskosten, overhead en enkele overige posten zijn opgenomen. Tijdens de procedure erkent de heffingsambtenaar dat de raming fouten bevat, waaronder een ten onrechte opgenomen kostenpost en een verkeerd aantal naheffingsaanslagen. Tegelijk voert hij nieuwe kostenposten aan, zoals lidmaatschap van een coöperatie voor parkeerservice en afschrijving van apparatuur, die niet eerder waren meegerekend. X stelt dat het toevoegen van nieuwe posten achteraf niet past bij het begrip raming en betwist de hoogte en toerekenbaarheid van bepaalde kosten. Daarnaast dient X een ingebrekestelling in wegens te late uitspraak op bezwaar, waarbij hij een dwangsom verlangt. In geschil is of de gemeente de hoogte van de kosten mag onderbouwen met kostenposten die niet in de oorspronkelijke raming staan en of een dwangsom is verbeurd.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de gemeente de kosten achteraf mag onderbouwen met posten die voldoen aan art. 2 van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen, ook als deze niet in de oorspronkelijke raming zijn opgenomen. De lidmaatschapskosten van de Coöperatie Parkeerservice houden voldoende verband met inning van niet-betaalde parkeerbelasting en compenseren ruimschoots de erkende fouten in de raming. De personeelskosten en overheadpercentages zijn niet te hoog vastgesteld. Het beroep tegen de naheffingsaanslag is ongegrond. De rechtbank stelt wel vast dat de heffingsambtenaar te laat uitspraak op bezwaar heeft gedaan, waardoor voor 13 dagen een dwangsom is verbeurd. Het beroep inzake de dwangsom is gegrond.
Wetingang:
Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen artikel 2
Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen artikel 3
Instantie: Rechtbank Den Haag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Editie: 3 november
Informatiesoort: VN Vandaag