X ontvangt een aanslag IB/PVV 2016. Op 31 december 2021 stuurt X' gemachtigde per post een bezwaarschrift tegen deze aanslag, met het verzoek om uitstel voor motivering. De inspecteur ontvangt deze brief op 6 januari 2022. Omdat het bezwaar buiten de wettelijke termijn is ontvangen, verklaart de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk en merkt het tevens aan als verzoek om ambtshalve vermindering. De inspecteur wijst dit verzoek af, omdat het na de vijfjaarstermijn is ontvangen. X maakt bezwaar tegen deze afwijzing, maar de inspecteur handhaaft zijn standpunt. X stelt dat hij het verzoek tijdig heeft gepost en beroept zich op de gemitigeerde verzendtheorie. De inspecteur betwist dat het verzoek tijdig ter post is bezorgd. De rechtbank verklaart het beroep van X ongegrond, waarna X hoger beroep instelt bij het hof. In hoger beroep is in geschil of voor de beoordeling van de tijdigheid van het verzoek om ambtshalve vermindering de datum van ontvangst van het verzoek door de Belastingdienst leidend is of dat “de gemitigeerde verzendtheorie” geldt.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur een verzoek om ambtshalve vermindering alleen hoeft te honoreren als het verzoek binnen vijf jaar na het betreffende belastingjaar is ontvangen. Het hof stelt vast dat de gemitigeerde verzendtheorie, zoals neergelegd in art. 6:9 Awb, niet van toepassing is op verzoeken om ambtshalve vermindering. X maakt bovendien niet aannemelijk dat hij het verzoek tijdig ter post heeft bezorgd. Ook een beroep op verschoonbare termijnoverschrijding slaagt niet, omdat X onvoldoende onderbouwt dat de late ontvangst niet aan hem is toe te rekenen. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. X' hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:11
Algemene wet inzake rijksbelastingen 60
Algemene wet bestuursrecht 6:9
Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 45aa
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Inkomstenbelasting
Editie: 29 juli
Informatiesoort: VN Vandaag