Hof Amsterdam oordeelt dat het griffierecht verschuldigd blijft. Uit de griffienota en herinneringsnota blijkt duidelijk op welke zaak ze betrekking hebben. Het verzet is ongegrond.

X BV stelt hoger beroep in en ontvangt via haar gemachtigde een griffierechtnota en een herinneringsnota. De gemachtigde van X BV betwist de ontvangst van de griffierechtnota en stelt dat de handtekening op het track- en traceformulier niet van hemzelf is, maar van een medewerker van het PostNL-punt waar hij zijn postbus houdt. Daarnaast voert X BV aan dat geen griffierecht verschuldigd is als het hoger beroep alleen nevenbeslissingen betreft, zoals over het griffierecht zelf of een vergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. X BV betaalt het griffierecht slechts gedeeltelijk en komt in verzet.

Hof Amsterdam oordeelt dat de griffierechtnota en herinneringsnota voldoende duidelijk zijn, omdat zij de naam van X BV en het kenmerk van het hoger beroep vermelden. Het hof stelt dat de gemachtigde bekend is met de gang van zaken bij het PostNL-punt en dat de ontvangst van post aan de gemachtigde mag worden toegerekend, ook als een medewerker tekent. Het hof verwerpt het standpunt dat geen griffierecht verschuldigd is bij uitsluitend nevenbeslissingen. Verder oordeelt het hof dat het niet verplicht is om bij gedeeltelijke betaling van het griffierecht te waarschuwen of extra gelegenheid tot betaling te bieden. Het verzet van X BV is daarom ongegrond en de eerdere uitspraak blijft in stand.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:108

Algemene wet bestuursrecht 8:55

Instantie: Hof Amsterdam

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 7 augustus

Informatiesoort: VN Vandaag

7

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen