De Hoge Raad oordeelt dat het Hof Den Haag na vaststelling van de schending van art. 40 lid 2 Wet WOZ door de heffingsambtenaar niet mocht afzien van toekenning van een proceskosten- en griffierechtvergoeding.
Belanghebbende, X, stelt beroep in tegen een WOZ-beschikking voor het jaar 2020. Hof Den Haag oordeelt dat de gemeente in de bezwaarfase art. 40 lid 2 Wet WOZ heeft geschonden door de KOUDV-factoren en de grondstaffel niet te verstrekken. Het hof ziet in deze schending echter geen aanleiding om X een proceskostenvergoeding toe te kennen, omdat X ook zonder de schending beroep zou hebben ingesteld. X gaat daarop in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof Den Haag na vaststelling van de schending van art. 40 lid 2 Wet WOZ door de heffingsambtenaar niet mocht afzien van toekenning van een proceskosten- en griffierechtvergoeding. Onder verwijzing naar HR 24 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:106, V-N 2025/34.14 overweegt de Hoge Raad dat een gegrond beroep wegens schending van art. 40 lid 2 Wet WOZ in beginsel leidt tot vergoeding van proceskosten en griffierecht, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dat X ook zonder deze schending beroep en hoger beroep zou hebben ingesteld, kwalificeert niet als zo’n bijzondere omstandigheid. Ook overigens bevatten de gedingstukken geen aanwijzingen voor het bestaan van bijzondere omstandigheden. De Hoge Raad doet de zaak zelf af en kent vergoedingen toe voor de procedures bij de rechtbank en het hof van elk € 2721, alsmede vergoedingen voor het griffierecht en de kosten in cassatie. Het beroep in cassatie van X is gegrond.
Wetingang:
Wet waardering onroerende zaken artikel 40
Algemene wet bestuursrecht artikel 6.22
Algemene wet bestuursrecht artikel 8.75
Instantie: Hoge Raad
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 22 december
Informatiesoort: VN Vandaag