X BV verzoekt in november 2023 om een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting voor het eerste kwartaal van 2023. De inspecteur legt aansluitend een aanslag op en rekent € 1658 belastingrente, berekend tegen 8% over 2023 en 10% over 2024. X BV dient in december 2023 een herzieningsverzoek in om dit bedrag te verlagen naar € 632, stellend dat het hoge rentepercentage onredelijk is en strijdig met het evenredigheidsbeginsel. Zij verwijst daarbij naar jurisprudentie die het tarief ter discussie stelt. De inspecteur wijst het verzoek af en handhaaft het standpunt dat het tarief rechtmatig is. X BV stelt beroep in tegen de uitspraak op bezwaar. In geschil is of de belastingrentepercentages van 8% en 10% voor de vennootschapsbelasting in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat bij de bepaling van de hoge belastingrente voor de vennootschapsbelasting primair budgettaire belangen zijn meegewogen, terwijl de nadelige gevolgen voor ondernemers vrijwel geheel zijn onderbelicht. Hoewel de wetgever heeft erkend dat de rente hoog is en maatschappelijk als te zwaar wordt ervaren, ontbreekt een evenwichtige belangenafweging. Hierdoor is het tarief op regelniveau in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank verklaart art. 1 aanhef en onderdeel b Besluit belasting- en invorderingsrente (Besluit van 29 augustus 2023, Stb. 2023, 284, V-N 2023/40.23) onverbindend en verlaagt de beschikking belastingrente van X BV naar € 632. Het beroep van X BV is gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 3:4
Besluit beleggingsinstellingen 1
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30f
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30hb
Instantie: Rechtbank Den Haag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 5 september
Informatiesoort: VN Vandaag