
De Hoge Raad oordeelt dat het hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd bij zijn oordeel over de invloed van de abandonneringskosten – de kosten die gemoeid zijn met de verplichte ontmanteling van een gaswinningslocatie – op de WOZ-waarde. De Hoge Raad geeft uitleg over de verdeling van de bewijslast en de waardering van het bewijs in hoger beroep.
X bv is eigenaar van een locatie voor winning en behandeling van gas uit het Groningenveld. In geschil is de WOZ-waarde van dit complex.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd bij zijn oordeel over de invloed van de abandonneringskosten – de kosten die gemoeid zijn met de verplichte ontmanteling van een gaswinningslocatie – op de WOZ-waarde. Het hof is kennelijk uitgegaan van de veronderstelling dat op grond van de Mijnbouwwet en andere relevante regelgeving op X BV als eigenaar een zakelijke of daarmee gelijk te stellen verplichting rust om de locatie te ontmantelen. Voor mijnbouwwerken op land geldt echter géén wettelijke verplichting tot verwijdering indien deze buiten gebruik worden gesteld. Met betrekking tot de bewijslast en de waardering van het bewijs legt de Hoge Raad uit dat in hoger beroep dezelfde regels gelden als in eerste aanleg. Het is daarbij niet van belang wie hoger beroep heeft ingesteld, noch of de wederpartij (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld. Wanneer de partij die geen hoger beroep heeft ingesteld, in eerste aanleg niet is geslaagd in het bewijs van haar waardestelling, dan dient dat oordeel in hoger beroep als een gegeven te worden beschouwd. Het hof kan in dat geval een stap uit het beslisschema van het Maassluis-arrest (HR 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4300, V-N 2005/54.23) overslaan. Als de wederpartij geen (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld, heeft dat bovendien gevolgen voor de omvang van het geschil in hoger beroep. Voor het overige getuigt het oordeel van het hof niet van een onjuiste bewijsrechtelijke maatstaf, met uitzondering van de toepassing van de werktuigenuitzondering, waarbij het hof ten onrechte de bewijslast bij de heffingsambtenaar heeft gelegd. Daarnaast mocht het hof een stelling over de hoogte van excessieve gebruikskosten in het kader van de functionele afschrijving niet terzijde schuiven uitsluitend omdat daaraan geen cijfermatige onderbouwing was gekoppeld door de heffingsambtenaar. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van B&W gegrond en verwijst de zaak voor een nadere beoordeling met betrekking tot: a) de abandonneringskosten, b) de buiten beschouwing te laten werktuigen en c) de correctie wegens excessieve gebruikskosten.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 17
Instantie: Hoge Raad
Rubriek: Waardering onroerende zaken, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Informatiesoort: VN Vandaag
Editie: 2 mei