De Hoge Raad oordeelt dat X niet degene is die opzettelijk de onjuiste IB-aangiften heeft gedaan. De delictomschrijving van art. 69 lid 2 AWR ziet namelijk uitsluitend op degene op wiens belasting- of betalingsplicht die aangifte betrekking heeft of op zijn wettelijke vertegenwoordiger.

X is in hoger beroep veroordeeld tot 14 maanden cel wegens het herhaaldelijk en opzettelijk indienen van onjuiste elektronische IB-aangiften van zeven andere belastingplichtigen en het gewoontewitwassen van € 728.809. In de betreffende aangiften werden onder meer gefingeerde aftrekposten opgevoerd. X gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat X niet degene is die opzettelijk de onjuiste aangiften heeft gedaan. De delictomschrijving van art. 69 lid 2 AWR ziet namelijk uitsluitend op degene op wiens belasting- of betalingsplicht die aangifte betrekking heeft of op zijn wettelijke vertegenwoordiger (zie HR 28 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:121, V-N 2020/9.13). Er zijn strafrechtelijk voldoende andere mogelijkheden om X aansprakelijk te stellen voor zijn betrokkenheid, zoals het veroordelen wegens valsheid in geschrift (art. 225 lid 2 WvSr). Volgt terugwijzing naar Hof Den Haag, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan.

[Bron Uitspraak]

Wetingang:

Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 69

Wetboek van Strafrecht artikel 225

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Strafrecht, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 24 november

Informatiesoort: VN Vandaag

12

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen