X BV ontvangt WOZ-beschikkingen en aanslagen van de gemeente voor twee onroerende zaken. Na een bezwaar en beroepsprocedure stelt Y als beweerdelijk gemachtigde hoger beroep in. Y voegt een volmacht van februari 2023 toe, die een doorlopende bevoegdheid beschrijft. Het hof verzoekt Y tweemaal om een nieuwe machtiging, niet ouder dan zes maanden, en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de volmachtgever, vanwege gerede twijfel aan de actuele vertegenwoordigingsbevoegdheid. Y weigert dit en blijft zich beroepen op de oude volmacht. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat X BV uitsluitend gezamenlijk door twee specifieke bestuurders mag worden vertegenwoordigd, terwijl de volmacht door slechts één bestuurder is ondertekend. Y overlegt geen recente machtiging en geen identiteitsbewijs.
Hof Den Haag oordeelt dat gerede twijfel bestaat over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van Y. Op grond van art. 8:24 lid 2 Awb mag het hof een recente schriftelijke machtiging verlangen. De doorlopende volmacht uit februari 2023 en de statutaire bepalingen bieden geen zekerheid dat Y bevoegd is op het moment van instellen van het hoger beroep, mede gezien eerdere jurisprudentie en risico’s bij WOZ-procedures. Nu Y geen recente machtiging en identiteitsbewijs verstrekt, concludeert het hof dat Y niet bevoegd is om X BV te vertegenwoordigen. Het hoger beroep is daarom niet ontvankelijk.
Wetingang:
Wet waardering onroerende zaken artikel 22
Wet waardering onroerende zaken artikel 30
Wet waardering onroerende zaken artikel 40
Algemene wet bestuursrecht artikel 8.24
Instantie: Hof Den Haag
Rubriek: Waardering onroerende zaken, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 14 november
Informatiesoort: VN Vandaag