Het Oostenrijkse D GmbH neemt goederen af van in Oostenrijk gevestigde leveranciers en gebruikt daarbij haar Oostenrijkse BTW‑identificatienummer. Zij laat deze goederen leveren in een andere lidstaat. Op de uitgereikte facturen staat de BTW vermeld die verschuldigd zou zijn geweest als de transacties uitsluitend op Oostenrijks grondgebied hadden plaatsgevonden. Volgens de Oostenrijkse Belastingdienst verricht D GmbH ICV’s en toont zij niet aan dat deze transacties aan BTW zijn onderworpen in de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer. Deze verwervingen zijn dus belastbaar in Oostenrijk. De Oostenrijkse fiscus stelt verder dat de overeenkomstige ICL’s zijn vrijgesteld van BTW en dat de leveranciers deze belasting dus ten onrechte in rekening hebben gebracht. Deze BTW zouden zij echter wel verschuldigd zijn. De Oostenrijkse rechter stelt prejudiciële vragen in deze zaak. Deze rechter overweegt daarbij dat art. 41 BTW-richtlijn van toepassing is, tenzij de betreffende ICL wegens de toepassing van art. 203 BTW-richtlijn niet als van de BTW vrijgestelde handelingen hadden moeten worden opgevat. Verder zijn er volgens deze rechter redenen om aan te nemen dat deze leveringen nog steeds als van de BTW vrijgestelde handelingen zijn aan te merken. Daarbij wordt er op gewezen dat de verplichting tot betaling van de BTW niet voortvloeit uit een ontzegging van de vrijstelling, maar uit het ten onrechte in rekening brengen van BTW. Deze verplichting is echter niet definitief omdat de leveranciers onjuiste facturen te allen tijde ex nunc kunnen corrigeren.
Advocaat-generaal Martín y Pérez de Nanclares concludeert dat art. 203 BTW-richtlijn er niet aan in de weg staat dat ICV’s worden belast onder toepassing van art. 41 BTW-richtlijn. Dit geldt voor het geval in de lidstaat van vertrek van de verzending of het vervoer ten onrechte BTW in rekening is gebracht voor vrijgestelde ICL’s. De A-G wijst er verder nog wel op dat het ontbreken van een recht op aftrek een rechtstreeks gevolg is van de handelingen van D GmbH en dat het haar vrij staat om de nodige maatregelen te nemen om de economische gevolgen van dat besluit te verzachten.
Wetingang:
Instantie: General Court
Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting
Editie: 5 november
Informatiesoort: VN Vandaag