Bij doorzoeking van het bedrijfspand van X worden onder andere verdovende middelen en contante geldbedragen gevonden. De Belastingdienst stelt vervolgens een boekenonderzoek in en de inspecteur stelt aan de hand daarvan vragen over het inkomen en vermogen van X. Omdat niet alle vragen worden beantwoord, geeft de inspecteur een informatiebeschikking af. De inspecteur legt vervolgens IB-(navorderings)aanslagen over de jaren 2009, 2011 en 2012 op aan X. X is het daar niet mee eens en gaat in beroep. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat een redelijke schatting van het belastbaar inkomen heeft plaatsgevonden. De inspecteur heeft zich namelijk gebaseerd op de vermogensbestanddelen die op naam van X staan (buitenlandse bankrekening en boot) en een vermogensvergelijking waaruit blijkt dat X aanzienlijk meer geld uitgeeft dan waarover hij, op basis van wat hij opgeeft aan de Belastingdienst, kan beschikken.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X met hetgeen hij aanvoert niet aannemelijk maakt dat de IB-(navorderings-)aanslagen te hoog zijn. Hij heeft enkele stellingen niet onderbouwd en een andere stelling wordt telkens gewijzigd. Vervolgens stelt het hof vast dat de inspecteur het belastbare inkomen op basis van een redelijke schatting heeft vastgesteld. De schatting is namelijk gebaseerd op de uitkomst van een vermogensvergelijking die is opgesteld aan de hand van concrete gegevens. Ook verwerpt het hof nog de stelling van X dat het niet in aftrek laten van in beslaggenomen gelden in strijd is met art 1 EP EVRM. De wetgever heeft bij het opstellen van de wettelijke regeling van art. 3.14 lid 1 onderdeel d Wet IB 2001, op grond waarvan in beslaggenomen en verbeurd verklaarde gelden niet aftrekbaar zijn, de ruime beoordelingsmarge waarover hij beschikt niet overschreden. De aanslagen blijven in stand.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.14
Wet inkomstenbelasting 2001 3.90
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Rubriek: Inkomstenbelasting
Editie: 5 augustus
Informatiesoort: VN Vandaag