X BV houdt zich in hoofdzaak bezig met renovatie en milieutechniek, alsmede met sloop- en aftimmerwerkzaamheden. Vanaf 2008 leent X BV regelmatig arbeidskrachten in van diverse BV's die een uitzendbureau exploiteren. In 2013 start de inspecteur boekenonderzoeken bij de uitzendbureau's en legt vervolgens LB-naheffingsaanslagen aan hen op. De meeste BV's blijken echter al ontbonden te zijn. In geschil is of X BV als inlener door de ontvanger terecht aansprakelijk is gesteld voor de onbetaald gebleven aanslagen. Rechtbank Zeeland-West-Brabant verwerpt het betoog van X BV dat aansprakelijkstelling met betrekking tot de aanslagen door verjaring is komen te vervallen. Wegens het overschrijden van de redelijke termijn krijgt zij wel een immateriële schadevergoeding van € 5500. In hoger beroep is de zaak aangehouden in afwachting van HR 24 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:111, V-N 2025/6.26. In dat arrest is uitgemaakt dat een aan de aansprakelijkgestelde verleend uitstel van betaling geen betrekking heeft op die belastingschuld maar op de aansprakelijkheidsschuld en daarom niet van invloed is op de verjaringstermijn. Tussen partijen is na het arrest niet meer in geschil dat de aansprakelijkstelling moet worden verminderd tot € 78.714.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de naheffingsaanslagen niet aan de uitzendbureau's bekend zijn gemaakt, waardoor de betalingstermijn niet is gaan lopen en zij nooit in gebreke zijn geweest met het betalen van hun LB-schuld. Dit laatste is vereist om tot aansprakelijkstelling van X BV over te kunnen gaan. Het beroep van X BV is dus ook in zoverre gegrond. De beschikkingen aansprakelijkstelling worden vernietigd. Daarnaast krijgt X BV wegens het overschrijden van de redelijke termijn een immateriële schadevergoeding van € 1000.
Lees ook het thema Keten- en inlenersaansprakelijkheid.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 4:104