Aan werkgever X is een beschikking 30%-regeling afgegeven ten aanzien van een werknemer voor de periode van 1 april 2017 tot en met 31 januari 2024. In juni 2018 heeft de Belastingdienst X geïnformeerd dat het kabinet voornemens is om de looptijd van de 30%-regeling per 1 januari 2019 te verkorten van acht naar vijf jaren. In december 2018 heeft de Belastingdienst X geïnformeerd dat het wetsvoorstel over de verkorting is aangenomen en over het daarbij behorende overgangsrecht. Er is geen nieuwe beschikking 30%-regeling afgegeven. In geschil is in of de beschikking nog steeds rechtsgeldig is en als zodanig kan worden toegepast zonder de inkorting van de looptijd van acht naar vijf jaren.
Hof Amsterdam oordeelt dat de 30%-regeling niet langer dan de per 1 januari 2019 verkorte looptijd kan worden toegepast. Een expliciet intrekken van de eerder afgegeven beschikking en/of het afgeven van een nieuwe beschikking is daarvoor niet nodig. Van een niet door de wetgever verdisconteerde situatie is geen sprake, nu gevallen als deze hebben geleid tot een beperkt overgangsrecht. De beperking van de looptijd valt binnen de ruime beoordelingsmarge die de wetgever volgens het EHRM bij belastingheffing heeft. Daarbij weegt het hof mee dat de wetgever niet de mogelijkheid tot het vrij vergoeden van extraterritoriale kosten als zodanig heeft beperkt. Dat door de verkorting belastingplichtigen als de werknemer minder lang van de regeling kunnen profiteren dan anderen op wie de regeling eerder van toepassing is geworden, vormt geen discriminatie. Het hof verklaart X’ hoger beroep ongegrond.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 10ec