X moet in box 1 afrekenen over de waarde op 31 december 2020 van haar saldolijfrenteverzekering. Volgens de verzekeraar bedraagt de waarde € 251.830. Vanaf 1 januari 2021 valt de verzekering in box 3. De box 3-waarde per 1 januari 2021 bedraagt € 160.404. De indicatieve afkoopwaarde per 1 september 2021 bedraagt € 191.030. X verzoekt de inspecteur voor de box 1-afrekening de box 3-waarde of de indicatieve afkoopwaarde als uitgangspunt te nemen. De inspecteur wijst dit verzoek af. In geschil is de in aanmerking te nemen waarde van de saldolijfrenteverzekering in box 1 op 31 december 2020.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X de vereiste aangifte niet heeft gedaan en niet doet blijken dat de door de inspecteur vastgestelde waarde van de saldolijfrenteverzekering onjuist is. Het verschil in wettelijke waarderingsmethode veroorzaakt het verschil in waarde per 31 december 2020 en 1 januari 2021. De eerstgenoemde waarde is de waarde in het economische verkeer. De laatstgenoemde waarde wordt bepaald met toepassing van de tabellen van art. 19 Uitvoeringsbesluit IB 2001. Deze tabellen zijn sinds 2001 niet aangepast. Ze zijn gebaseerd op de toenmalige levensverwachting en een rekenrente van 4%. Dit leidt tot een aanmerkelijk lagere waarde. De indicatieve waarde kan niet gebruikt worden, omdat afkoop niet heeft plaatsgevonden. Verder leidt de heffing over de saldolijfrenteverzekering in box 1 bij X niet tot een individuele en buitensporige last. X’ beroep is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetingang:

Wet inkomstenbelasting 2001 artikel 5.23

Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 artikel 19

Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001