Bij het bepalen van de maximale creditering voor belastingschulden op grond van de vierde standaardvoorwaarde bij art. 3.65 Wet IB 2001, moet rekening gehouden worden met een voor het overgangstijdstip betaalde voorlopige aanslag. Het bedrag van de creditering bedraagt maximaal het belastingbedrag dat op het overgangstijdstip nog niet is voldaan. Dit volgt uit een standpunt van de Kennisgroep winstfaciliteiten en firmaproblematiek.
X wil een onderneming geruisloos omzetten in een BV met als overgangstijdstip 1 januari 2024. Er is op dat moment geen belastingschuld anders dan de IB/PVV over het jaar 2023 van € 42.000. Voor het overgangstijdstip is op de voorlopige aanslag een bedrag van € 20.000 voldaan. Op de definitieve aanslag, die is vastgesteld na de geruisloze omzetting, is een bedrag van € 22.000 verschuldigd. Op grond van standaardvoorwaarde 4 mag de materieel verschuldigde inkomstenbelasting worden gecrediteerd op het overgangstijdstip. De in deze casus in aanmerking te nemen creditering voor belastingschulden bedraagt € 22.000.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.65
Rubriek: Inkomstenbelasting
Regelgevende instantie: Belastingdienst
Editie: 30 mei
Informatiesoort: VN Vandaag