Een uitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) is een inkomensafhankelijke tegemoetkoming voor zelfstandigen en vindt haar oorsprong in de Participatiewet. Het betreft een jaarlijkse uitkering die in maandelijkse voorschotten wordt uitbetaald. Na afloop van het jaar bepaalt de gemeente of de uitkering wordt omgezet in een bedrag om niet of in een renteloze geldlening. De kennisgroep geeft antwoord op de vraag wanneer gemeenten eindheffing zijn verschuldigd en wanneer sprake is van een periodieke uitkering.

Voor een periodieke uitkering moet sprake zijn van periodiciteit (of van de verwachting dat de uitkering deel kan uitmaken van een reeks) en een mate van onzekerheid omtrent de duur en de totale omvang van de uitkeringen. Beide vereisten moeten worden getoetst door de gemeente, die daarbij kijkt naar het totale beloop van de regeling.

De gemeente stelt jaarlijks vast of het redelijkerwijs te verwachten is dat de uitkeringsgerechtigde in de jaren na de eerste omzetting van een geldlening in een uitkering opnieuw een beroep kan doen op de Bbz-regeling. Daarnaast vloeit uit het karakter van de Bbz-regeling voort dat aan het onzekerheidsvereiste is voldaan. De uitkering is immers afhankelijk van de hoogte van de winstontwikkeling en andere toekomstige inkomens- en vermogensontwikkelingen, die pas na afloop van het jaar duidelijk worden.

Wetingang:

Wet op de loonbelasting 1964

Wet op de loonbelasting 1964 artikel 11

Wet op de loonbelasting 1964 artikel 34

Wet inkomstenbelasting 2001 artikel 3.101

Wet inkomstenbelasting 2001 artikel 3.100

[Nieuwsbron]