De gehele waarde van een lijfrenterekening komt toe aan de langstlevende echtgenoot na een wettelijke verdeling. In geval van een huwelijksgemeenschap komt in beginsel de helft van een lijfrenterekening aan de langstlevende echtgenoot toe op grond van het huwelijksvermogensrecht. De andere helft van de lijfrenterekening valt in de nalatenschap waarop de regels van de wettelijke verdeling van toepassing zijn. Dat staat in een standpunt van de Kennisgroep verzekeringsproducten en assurantiebelasting.

Een rekeninghouder van een lijfrenterekening overlijdt. Hij was gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Uit het huwelijk van de erflater en zijn partner zijn enkele kinderen geboren. In zijn testament heeft de erflater de wettelijke verdeling van toepassing verklaard. De langstlevende echtgenoot maakt geen gebruik van de ongedaanmakingsbevoegdheid. Alle erfgenamen (langstlevende echtgenoot en de kinderen) aanvaarden de nalatenschap zuiver.

Bij een lijfrenterekening in de opbouwfase moet de langstlevende echtgenoot voor de volledige waarde een nabestaandenlijfrente bedingen. Die nabestaandenlijfrente moet voldoen aan de voorwaarden van art. 3.126a lid 4 onderdeel b Wet IB 2001.

Lees ook het thema Lijfrenten.

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.126a

Burgerlijk Wetboek Boek 4 13

[Nieuwsbron]

Rubriek: Inkomstenbelasting, Schenk- en erfbelasting

Regelgevende instantie: Belastingdienst

Editie: 30 juni

Informatiesoort: VN Vandaag

276

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen