De kennisgroep komt tot dit antwoord aan de hand van de volgende casus:
Belastingplichtige A en vennootschap Y houden beide een belang in X. Tegen betaling van € 10 (de putoptie) verkrijgt Y het recht om haar belang in X te vervreemden aan A voor een uitoefenprijs van € 100. A, X en Y komen vervolgens overeen, omdat het belang in X waardeloos is geworden en besloten wordt om X te ontbinden, dat A € 100 stort in X, die dat bedrag op haar beurt weer aan Y betaalt. Daartegenover verplicht Y zich om haar putoptie niet uit te oefenen. Als de putoptie zou zijn uitgeoefend zou het verkregen belang bij A tot een deelneming behoren.
Onder verwijzing naar het Falcons-arrest (Hoge Raad 22 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8488, V-N 2002/59.17), wordt opgemerkt dat het resultaat op een putoptie onder de deelnemingsvrijstelling valt, ook indien de optie uiteindelijk niet wordt uitgeoefend of als de optie wordt overgedragen. A kan het negatieve resultaat van € 90 niet ten laste van haar resultaat brengen. Het voor de deelneming opgeofferde bedrag wordt niet verhoogd met het negatieve resultaat op de putoptieverplichting.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 13d
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 13
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Regelgevende instantie: Belastingdienst
Editie: 9 mei
Informatiesoort: VN Vandaag