Het toerekenen van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen of een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel aan een partieel buitenlandse belastingplichtige leidt niet tot een lager belastbaar inkomen dan wanneer aan een binnenlandse belastingplichtige partner wordt toegerekend. Dat staat in een standpunt van de Kennisgroep inkomstenbelasting niet-winst en de Kennisgroep IBR IB niet-winst/LB/PH.

Dit geldt ook voor het toerekenen van de rendementsgrondslag van een minderjarig kind aan de ouders die het ouderlijk gezag voeren en waarvan één van de ouders heeft geopteerd voor de partieel buitenlandse belastingplicht.

De kennisgroep merkt op dat de regeling van partieel buitenlandse belastingplicht van art. 2.6 Wet IB 2001 is vervallen met ingang van 1 januari 2025. Op basis van overgangsrecht kunnen belastingplichtigen die aan de voorwaarden voor dat overgangsrecht voldoen ook in de jaren 2025 en 2026 gebruik maken van de keuzemogelijkheid van partieel buitenlands belastingplicht.

Wetingang:

Wet inkomstenbelasting 2001 artikel 2.6

Wet inkomstenbelasting 2001 artikel 2.15

Wet inkomstenbelasting 2001 artikel 2.17

Wet inkomstenbelasting 2001 artikel 5.2

[Nieuwsbron]

Rubriek: Inkomstenbelasting

Regelgevende instantie: Belastingdienst

Editie: 20 oktober

Informatiesoort: VN Vandaag

10

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen