De Kennisgroep deelnemingsvrijstelling beantwoordt de vraag of een kapitaalstorting van een belastingplichtige in haar deelneming, leidt tot de verhoging van het opgeofferde bedrag van deze deelneming ontkennend. De kapitaalstorting is in deze casus verricht op instigatie van de tophoudster van de groep waartoe de belastingplichtige behoort, zodat de deelneming vervolgens haar schuld aan een zustervennootschap voldoet.

Met de liquidatieverliesregeling wordt een tegemoetkoming geboden voor de onverrekend gebleven verliezen van de deelneming. De verliezen die door de deelneming zijn geleden kunnen namelijk na de ontbinding en vereffening van de deelneming niet meer door de deelneming zelf worden verrekend. Vanwege praktische bezwaren wordt daarbij aangesloten bij het verlies dat zich bij de moedermaatschappij manifesteert.

In deze casus leidt de kapitaalstorting van de belastingplichtige in de deelneming, aanstonds tot de aflossing van de enige schuld van de deelneming. Door de kapitaalstorting wordt de belastingplichtige gevrijwaard van een debiteurenverlies, dat wordt vormgegeven als een liquidatieverlies. Dat past niet bij de strekking van de liquidatieverliesregeling. In dit geval verhoogt de kapitaalstorting daarom niet het opgeofferde bedrag, stelt de kennisgroep, verwijzend naar de beslissing van de Hoge Raad over afwijkende fiscale kwalificaties in 1999 (V-N 1999/58.15).

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 13d

[Nieuwsbron]

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Regelgevende instantie: Belastingdienst

Informatiesoort: VN Vandaag

Editie: 2 juli

30

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen