Het inkoopoverschot van een beleggingsinstelling die niet over voldoende agio- en herbeleggingsreserves beschikt, wordt aangemerkt als opbrengst voor de dividendbelasting. De dividendbelasting komt voor rekening van de beleggingsinstelling en de opbrengst dient te worden gebruteerd. Dit volgt uit een standpunt van de Kennisgroep dividendbelasting en bronbelasting.

X BV is een beleggingsinstelling als bedoeld in art. 1:1 Wft. De inkoop van de aandelen merkt X BV aan als tijdelijke belegging. Aan het einde van het kalenderjaar zijn er meer aandelen ter tijdelijke belegging ingekocht dan geplaatst in het economische verkeer. Voor dit inkoopoverschot wordt hierdoor een opbrengst in aanmerking genomen. Omdat X BV niet beschikt over voldoende agio- en herbeleggingsreserves om deze inkoop op in mindering te brengen, biedt de inhoudingsvrijstelling op grond van art. 4d Wet DB 1965 geen uitkomst. Er is daarom sprake van een belaste opbrengst en X BV dient de dividendbelasting voor haar rekening te nemen. De brutering van deze fictieve inkoop aan het einde van het jaar moet plaatsvinden op grond van art. 6 lid 1 Wet DB 1965.

Wetsartikelen:

Wet op de dividendbelasting 1965 6

Wet op de dividendbelasting 1965 4d

Wet op de dividendbelasting 1965 3

[Nieuwsbron]

Rubriek: Dividendbelasting

Regelgevende instantie: Belastingdienst

Editie: 14 mei

Informatiesoort: VN Vandaag

9

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen