Vennootschap X heeft een onzakelijke lening verstrekt aan vennootschap Y. De aandeelhouders van X en Y staan in familiaire betrekkingen tot elkaar. Op enig moment neemt X het aandelenbelang in Y over. Verondersteld wordt dat op dat moment niet definitief vaststaat dat Y niet meer aan zijn aflossingsverplichting zal voldoen. Na de aandelenoverdracht wordt Y ontbonden en vereffend. Op de onzakelijke lening wordt een verlies geleden. De vraag rijst of het opgeofferde bedrag bij X ten aanzien van het aandelenbelang in Y wordt verhoogd met het bedrag van het verlies op de onzakelijke lening?
De Kennisgroep deelnemingsvrijstelling beantwoordt de vraag ontkennend. In casu is geen sprake van een onzakelijke lening ‘omlaag’, maar van een onzakelijke lening waarbij het debiteurenrisico is aanvaard om motieven bovenlangs, namelijk via de aandeelhouders. Op het moment van het verstrekken van de onzakelijke lening staan de aandeelhouders van de crediteur en de debiteur in familiaire betrekkingen tot elkaar. De latere verkrijging van het aandelenbelang in Y brengt hier geen verandering in.
Ten overvloede merkt de Kennisgroep op dat het antwoord op de vraag niet anders wordt als vóór de aandelenoverdracht definitief vaststaat dat Y niet meer aan zijn aflossingsverplichting ter zake van de onzakelijke lening zal voldoen. Ook in dat geval is op dat moment geen sprake van een onzakelijke lening ‘omlaag’. De beoordeling of vaststaat dat de debiteur (in casu Y) niet meer aan zijn aflossingsverplichting zal voldoen is een feitelijke toets die voorbehouden is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 13d
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Regelgevende instantie: Belastingdienst
Editie: 9 mei
Informatiesoort: VN Vandaag