Een buitenlandse opbrengstgerechtigde die voldoet aan de voorwaarden van het FBI-regime komt niet in aanmerking voor de inhoudingsvrijstelling van art. 4 lid 2 Wet DB 1965. De deelnemingsvrijstelling zou namelijk niet van toepassing zijn als die buitenlandse opbrengstgerechtigde in Nederland zou zijn gevestigd.

Dat staat in een standpunt van de Kennisgroep dividendbelasting en bronbelasting over de toepassing van de inhoudingsvrijstelling van art. 4 lid 2 Wet DB 1965 en een vergelijkbare functie als beleggingsinstelling als bedoeld in art. 28 Wet VPB 1969.

Een buitenlandse opbrengstgerechtigde die niet aan alle objectieve voorwaarden van het FBI-regime voldoet, maar wel een vergelijkbare functie vervult als een FBI, komt eveneens niet in aanmerking voor de inhoudingsvrijstelling van art. 4 lid 2 Wet DB 1965. Dit is geregeld in art. 4 lid 3 onderdeel b Wet DB 1965. Van een vergelijkbare functie als een FBI is sprake indien de buitenlandse opbrengstgerechtigde als intermediair vermogen van beleggers beheert ter collectieve belegging en in het land van vestiging is onderworpen aan een belastingregime dat als doel heeft om collectief beleggen van vermogen fiscaal neutraal te laten plaatsvinden. Dit geldt ook voor de situatie waarin een buitenlandse opbrengstgerechtigde direct in Nederlands vastgoed belegt. Ook dan stelt de buitenlandse opbrengstgerechtigde haar beleggers in staat om collectief hun vermogen op fiscaal neutrale wijze te beleggen.

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 13aa

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 13

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 28

Wet op de dividendbelasting 1965 4

[Nieuwsbron]

Rubriek: Dividendbelasting, Vennootschapsbelasting

Regelgevende instantie: Belastingdienst

Editie: 14 juli

Informatiesoort: VN Vandaag

17

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen