De regresschuld van A VOF aan Z BV welke is ontstaan door wederzijdse hoofdelijke aansprakelijkheid voor elkaars schulden en verrekening van rekeningcourantposities bij de bank valt onder het schuldenbegrip van art. 4.13 lid 1 onderdeel f Wet IB 2001. Dit volgt uit een standpunt van de Kennisgroep aanmerkelijk belang.
X en Y bezitten ieder de helft van de aandelen in Z BV en zijn ook ieder voor de helft vennoot in A VOF, welke een onderneming drijft. Beide vennootschappen hebben een eigen bankrekening en een eigen rekening-courantverhouding met de bank die dagelijks de rekening-courantposities saldeert. De vennootschappen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor elkaars schulden bij de bank. Door deze werkwijze krijgt Z BV een regresvordering op A VOF. A VOF had zonder hoofdelijke aansprakelijkheid van Z BV ook de rekening-courantverhouding kunnen aangaan met de bank. De schuld van A VOF aan de bank valt hierdoor niet onder de excessieflenenregeling. De regresschuld valt hier daarentegen wel onder. Doordat de vennoten van A VOF ook de aanmerkelijkbelanghouder van Z BV zijn, is er sprake van een schuldverhouding in de zin van art. 4.13 lid 1 onderdeel f Wet IB 2001. Voor de bepaling van het bovenmatige deel van de schulden telt bij X respectievelijk Y 50% van de regresschuld mee. Daarentegen is de excessieflenenregeling niet van toepassing als Z BV als vennoot toetreedt tot A VOF en daarbij haar regresvordering op A VOF als kapitaal inbrengt. De regresvordering en regresschuld gaan dan namelijk door vermenging teniet.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 4.13
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Regelgevende instantie: Belastingdienst
Editie: 1 mei