X koopt, ter afdekking van een valutarisico van een deelneming, op basis van een valutatermijncontract in combinatie met een zogenoemde ‘zero cost collar strategie’ een afgesproken hoeveelheid euro’s tegen betaling in relevante vreemde valuta. Het resultaat op dit valutatermijncontract correleert negatief met het valutaresultaat op de deelneming. Het valutatermijncontract kan resulteren in een in- of uitgaande kasstroom. Door de zero cost collar strategie komt buiten een bepaalde bandbreedte een kasstroom op gang die tegengesteld is aan de kasstroom die het gevolg is van het valutatermijncontract. Zodra de kasstroom ter zake van het valutatermijncontract buiten de vooraf bepaalde bandbreedte komt, kan namelijk een call- of putoptie worden uitgeoefend. Het resultaat op deze optiecontracten correleert positief met het valutaresultaat op de deelneming. De vraag rijst of voor het resultaat op de valutatermijn- en optiecontracten positieve art. 13-7-beschikkingen kunnen worden afgegeven en of het resultaat gesaldeerd kan worden voor de toepassing van art. 13 lid 7 Wet VPB 1969.
De kennisgroep stelt dat voor het valutatermijncontract een positieve art. 13-7-beschikking kan worden afgegeven, mits het valutatermijncontract strekt tot het afdekken van het valutarisico dat met de deelneming wordt gelopen. Voor de optiecontracten kan geen positieve art. 13-7-beschikking kan worden afgegeven, omdat deze ertoe strekken een liquiditeitsrisico met betrekking tot het valutatermijncontract af te dekken. Voor saldering van het resultaat op de valutatermijn- en optiecontracten moet door de inspecteur worden vastgesteld dat sprake is van voldoende samenhang tussen de rechtshandelingen.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 13
Rubriek: Vennootschapsbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Regelgevende instantie: Belastingdienst
Editie: 27 mei
Informatiesoort: VN Vandaag