De sub-Kennisgroep Pijler 2 stelt dat de passieve verhuur van buitenlands vastgoed, niet zijnde een VI voor het OESO-modelverdrag, niet kan worden aangemerkt als een VI in de zin van de Wet Minimumbelasting 2024.

Een entiteit van een multinationale groep, onderhevig aan de Wet Minimumbelasting 2024 of een vergelijkbare regeling, bezit vastgoed in een andere jurisdictie en genereert inkomsten uit dat vastgoed door passieve verhuur aan derden. Het belastingverdrag (Verdrag) tussen de jurisdicties is vergelijkbaar met het OESO-Modelverdrag en bepaalt dat de belastingheffing over deze inkomsten wordt toegewezen aan de jurisdictie waar het vastgoed zich bevindt, aangezien de passieve verhuur geen VI vormt op basis van het belastingverdrag. De vraag rijst of deze passieve verhuur als een VI kan worden beschouwd voor de Wet Minimumbelasting 2024.

De sub-Kennisgroep Pijler 2 beantwoordt de vraag ontkennend. Als het passief verhuurde buitenlandse vastgoed niet wordt beschouwd als VI voor het Verdrag, is ook geen sprake van een VI in de zin van de Wet Minimumbelasting 2024. Bij passief verhuren van vastgoed is namelijk geen sprake van het verrichten van activiteiten met een bedrijfsinrichting of een daarmee vergelijkbare inrichting in de staat waar het vastgoed is gelegen (zie art. 1.2 sub d Wet MB 2024).

Wetsartikelen:

Wet minimumbelasting 2024 1.2

[Nieuwsbron]

Rubriek: Minimumbelasting, Internationaal belastingrecht

Regelgevende instantie: Belastingdienst

Editie: 19 juni

Informatiesoort: VN Vandaag

14

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen