Een wijziging van een indirect naar een direct belang tijdens de voortzettingsperiode van de BOR heeft niet tot gevolg dat het voortzettingsvereiste van de BOR in de SW 1956 is geschonden. Dit volgt uit een standpunt van de Kennisgroep successiewet.

Het voorbeeld dat aan de Kennisgroep werd voorgelegd is als volgt:

Twee aandeelhouders houden direct aandelen in een holding en indirect aandelen in de werkmaatschappij. De aandelen in de werkmaatschappij hebben zij twee jaren geleden geschonken gekregen. Op de aandelen rust het voortzettingsvereiste van art. 35e SW 1956. Via een aandelenfusie (art. 3.55 Wet IB 2001) brengen de aandeelhouders ieder hun aandelen in de werkmaatschappij in de holding in tegen uitgifte van aandelen in de holding. Hierdoor wijzigt hun directe belang in de werkmaatschappij in een indirect belang. Dit heeft dus geen gevolgen voor het BOR-voortzettingsvereiste. Er is voldaan aan de voorwaarde in onderdeel 6.7 van het BOR-besluit (V-N 2024/33.13). Het belang van de verkrijger in de onderneming neemt door de fusie niet af. Met de zin ‘wijzigt door de fusie of splitsing niet’ wordt bedoeld dat het verkregen belang in de onderneming bij de fusie niet mag wijzigen van bijvoorbeeld een belang via gewone aandelen in een belang via soortaandelen. Het voortzettingsvereiste komt te rusten op de aandelen in de holding.

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.55

Successiewet 1956 35e

[Nieuwsbron]

Rubriek: Schenk- en erfbelasting, Inkomstenbelasting

Regelgevende instantie: Belastingdienst

Editie: 10 september

Informatiesoort: VN Vandaag

13

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen