De heer X (belanghebbende) is in 2001 - door middel van certificaten - enig aandeelhouder/directeur van O bv. Deze bv houdt alle aandelen in de eind 1999 opgerichte Q bv. X beschikt in privé over grote effectenportefeuilles bij diverse banken. Begin 2001 dalen de koersen en X wordt door één van de banken gemaand om de ontstane onderdekking aan te zuiveren. X verkoopt vervolgens alle effecten aan Q bv tegen de AEX-koersen van 12 maart 2001. De inspecteur stelt dat Q bv een veel te hoge prijs heeft betaald en dat zij hierdoor een verlies van bijna € 2 miljoen voor haar rekening heeft genomen. De definitieve IB-aanslag wordt conform de aangifte van X opgelegd, ondanks dat de VPB-aanslagregelaar reeds een onderzoek was gestart naar de transactie. In geschil is de aan X opgelegde IB-navorderingsaanslag vanwege de geconstateerde winstuitdeling. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat sprake is van een ambtelijk verzuim, zodat de inspecteur aannemelijk moet maken dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet van X bij het doen van zijn aangifte over 2001. De inspecteur slaagt in dit bewijs, aangezien uit de overvloedige stukken blijkt dat portefeuilles pas in juli 2001 zijn overgegaan naar Q bv. Conform het standpunt van de inspecteur wordt de uitdeling vastgesteld op € 1.750.000. Het beroep van X is slechts in zoverre gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank 's-Gravenhage