FL (Kolinsen) is gevestigd in België en verzendt per schip tweemaal ethylalcohol onder schorsing van accijns naar Nederland. Bij aankomst blijkt dat er in totaal 13.971 liter minder is aangekomen dan aangegeven. X voldoet een bedrag van € 48.294 aan accijns, maar gaat daartegen in bezwaar. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant is Nederland niet heffingsbevoegd. De oorzaak van het tekort is namelijk onbekend gebleven. De redenering van de inspecteur, die aansluit bij de locatie waar de constatering van het tekort plaatsvond, is onjuist. Deze constatering is namelijk geen onregelmatigheid. Als tijdens de overbrenging geen onregelmatigheid is geconstateerd, dan wordt de onregelmatigheid geacht te hebben plaatsgevonden in de lidstaat van verzending. De inspecteur gaat in hoger beroep. Hof ’s-Hertogenbosch vraagt aan het Hof van Justitie EU of de constatering van het tekort de onregelmatigheid is, zodat Nederland als lidstaat van aankomst heffingsbevoegd is, of dat de onbekende oorzaak die heeft geleid tot het tekort de onregelmatigheid is, zodat België als lidstaat van verzending heffingsbevoegd is. Het Hof van Justitie EU heeft de zaak doorgezonden naar het Gerecht.
Het Gerecht oordeelt dat Nederland als lidstaat van aankomst heffingsbevoegd is. De onregelmatigheid bij de verzending naar FL wordt namelijk geacht te hebben plaatsgevonden in de staat van aankomst (Nederland) en de accijns is dan ook in Nederland verschuldigd. Volgens het Gerecht is art. 10 lid 2 EG-richtlijn 2008/118 van toepassing op een situatie waarin onder een accijnsschorsingsregeling overgebrachte accijnsgoederen niet geheel op de plaats van bestemming zijn aangekomen en pas bij het uitladen van het transportmiddel dat die goederen vervoert, wordt geconstateerd dat er een bepaalde hoeveelheid ontbreekt.
Wetingang:
Instantie: Gerecht van de Europese Unie
Rubriek: Europees belastingrecht, Accijns en verbruiksbelastingen
Editie: 28 november
Informatiesoort: VN Vandaag