Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X overtuigend aantoont dat de BV de onderneming na de inbreng nog twee jaar heeft voortgezet.

X exploiteert vanaf 1979 met zijn vader in VOF-verband een garagebedrijf. Na het uittreden van zijn vader zet X het bedrijf als eenmanszaak voort. Over 2017 is in september 2019 IB-aangifte gedaan met een winst van € 39.432. De primitieve aanslag is conform de aanslag opgelegd. In november 2020 volgt een herziene aangifte met een stakingswinst van € 704.296. De onderneming is namelijk in 2017 ruisend ingebracht in een BV en X trekt alsnog een lijfrentepremie van € 374.004 af. In geschil is de navorderingsaanslag over 2017. Volgens de inspecteur heeft X niet de vereiste aangifte gedaan en moet de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard. De premie-aftrek wordt geweigerd, omdat de onderneming voorzienbaar is gestaakt.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X zich ervan bewust was of had moeten zijn dat met de indiening van de eerste aangifte niet de vereiste aangifte werd gedaan. De onderneming was toen namelijk al gestaakt, er was al een lijfrenteovereenkomst gesloten en de inbreng in de BV had al plaatsgevonden. Met het excuus van de gemachtigde dat de eerste aangifte was ingediend door een 'onoplettende' medewerker wordt de fout impliciet erkend. De bewijslast wordt dus omgekeerd en verzwaard. De lijfrentepremie-aftrek is ten onrechte door de inspecteur geweigerd. Het bedrijfspand is in 2018 weliswaar door middel van een sale-and-lease-backconstructie aan een derde verkocht, maar X toont overtuigend aan dat de BV de onderneming na de inbreng nog twee jaar heeft voortgezet. Het beroep van X is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e

Wet inkomstenbelasting 2001 3.126

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 28 augustus

Informatiesoort: VN Vandaag

13

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen