Belanghebbende, KN, werkt in 2016 op een binnenvaartschip in België, Duitsland en Nederland voor Q, zijn werkgever uit Liechtenstein. Het schip behoort toe aan een Nederlands scheepvaartbedrijf. De Svb geeft een A1-verklaring af en verklaart de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing. De Svb acht daarbij van belang dat KN een substantieel gedeelte (ongeveer 22%) van zijn werkzaamheden in Nederland verricht en dat KN in Nederland woont. Verder is het schip in Nederland geregistreerd en zijn de eigenaar en de exploitant van het schip in Nederland gevestigd. KN is van mening dat de Liechtensteinse socialezekerheidswetgeving van toepassing is. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb terecht heeft aangenomen dat KN een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden heeft verricht in zijn woonstaat Nederland. Daarbij mag de Svb meewegen dat het schip in 2013 ook 22% en in 2014 24% in Nederland heeft gevaren. Daarnaast mag de Svb ook meenemen dat KN in Nederland woont, het schip in Nederland is geregistreerd en de eigenaar en de exploitant van het schip in Nederland zijn gevestigd. De Svb heeft terecht de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing verklaard. KN gaat in cassatie. De Hoge Raad stelt prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU over de omstandigheden die van belang zijn bij de beoordeling van de vraag of iemand die in twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt te verrichten een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden in de woonstaat verricht. Dit met betrekking tot een geval waarin vaststaat dat deze werknemer gedurende 22% van zijn arbeidstijd aldaar werkzaamheden verricht.
Het Hof van Justitie EU oordeelt dat voor de beoordeling welke socialezekerheidswetgeving van toepassing is op Rijnvarende KN zijn arbeidstijd en/of zijn bezoldiging van belang zijn. Bij de beoordeling of KN een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht in woonstaat Nederland, moet de Svb nagaan of KN ten minste 25 % van zijn arbeidstijd in Nederland verricht en/of ten minste 25 % van zijn bezoldiging in Nederland verkrijgt. In dit verband mag geen rekening worden gehouden met andere omstandigheden of criteria. Verder merkt het Hof van Justitie EU nog op dat bij deze beoordeling rekening moet worden gehouden met de verwachte situatie van KN in de volgende twaalf kalendermaanden.
Rubriek: Internationale sociale zekerheid, Europees belastingrecht
Editie: 5 september
Informatiesoort: VN Vandaag