Het Hof van Justitie EU oordeelt dat Malta haar verplichtingen uit hoofde van art. 20 VWEU en art. 4 lid 3 VEU niet is nagekomen door een geïnstitutionaliseerde burgerschapsregeling voor investeerders vast te stellen en toe te passen.
De Europese Commissie start een precontentieuze procedure tegen Malta in verband met een regeling waarbij buitenlandse onderdanen de Maltese nationaliteit kunnen verkrijgen in ruil voor vooraf bepaalde betalingen en investeringen. Op grond van deze regeling wordt de naturalisatie verleend zonder dat tussen de aanvragers en het land een werkelijke band bestaat.
Het Hof van Justitie EU oordeelt dat Malta haar verplichtingen uit hoofde van art. 20 VWEU en art. 4 lid 3 VEU niet is nagekomen door een geïnstitutionaliseerde burgerschapsregeling voor investeerders vast te stellen en toe te passen. Deze regeling voorziet namelijk in een transactionele procedure waarbij de naturalisatie wordt toegekend in ruil voor vooraf bepaalde betalingen of investeringen. Volgens het Hof van Justitie EU kan deze regeling dan worden beschouwd als een vermarkting van de toekenning van de nationaliteit van een lidstaat en, bij uitbreiding, van de hoedanigheid van EU-burger. Het Hof van Justitie EU overweegt daarbij dat het burgerschap van de EU een van de belangrijkste concretiseringen van de solidariteit is die ten grondslag ligt aan het integratieproces en daarom behoort tot de identiteit van de EU als eigen rechtsorde, die de lidstaten op basis van wederkerigheid hebben aanvaard.
Wetsartikelen:
Verdrag betreffende de Europese Unie 4
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 20
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Internationaal belastingrecht
Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie
Editie: 7 mei