Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur de brief van X had moeten opvatten als ingebrekestelling. De inspecteur moet daarom de maximale dwangsom van € 1442 betalen.

Aan X is eind 2024 een BPM-naheffing opgelegd. In de bezwaarfase is de beslistermijn overschreden. In zijn brief van 3 april 2025 dringt X er onder verwijzing naar HR 9 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1835, V-N 2022/55.20 over art. 4:17 lid 3 AWB bij de inspecteur op aan om alsnog zo spoedig mogelijk uitspraak op bezwaar te doen. In geschil is of het beroep van X ontvankelijk is en of de inspecteur een dwangsom is verschuldigd.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur de brief van 3 april 2025 had moeten opvatten als ingebrekestelling. Het beroep wegens niet tijdig beslissen is daarom ontvankelijk en kennelijk gegrond. De inspecteur moet de maximale dwangsom van € 1442 betalen. Daarnaast moet de inspecteur binnen twee weken alsnog uitspraak op bezwaar doen en is hij een dwangsom van € 100 verschuldigd voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden met een maximum van € 15.000.

[Bron Uitspraak]

Wetingang:

Algemene wet bestuursrecht artikel 4.17

Algemene wet bestuursrecht artikel 4.18

Algemene wet bestuursrecht artikel 8.55C

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Belastingheffing van motorrijtuigen

Editie: 24 oktober

Informatiesoort: VN Vandaag

16

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen